ss
III.
191
Ik zie den zwaren bol vol majesteit
heel traag, gestuwd door myriaden schimmen
in loomen wentel langs de helling klimmen,
die naar de hoogten van volmaking leidt.
Ik zie de dwergen in hun wanhoop dringen
om lijf. en leven, aan één taak gewijd,
die hen verplet door eigen wankelheid
en bergafsleurt met kreet' en handenwringen
Verstand zij heerscher in het machtig rijk
van stof en krachten, maar zal nimmer reiken
bij geest van liefde en waarachtigheid
Is dit een eind, het wereldplan gelijk
in grootheid,, dat die geest moet wijken
den Stof kolos, die 't eigen graf bereidt?