En werkelijk, ze leek eenigszins op een melaatsche, zooals ze
daar lag, geheel overdekt met afzichtelijk gekleurde vlekken,
absoluut levenloos, geheel zonder energie.
Zoo nu en dan deed ze een stuiptrekking, zich pogende op
te richten, zich te verheffen tot haar oude stand- en glanspunt.
Zij herinnerde zich de vroegere jaren, overvloeiende van jolijt
toen het cadetten-corps aan elkaar hing als klissen toen Henricus
en Soos samen in één adem genoemd werden. Zij dacht terug
aan de gezellige Zondagmiddagen, toen het geheele corps in haar
zalen vereenigd was, toen iedereen lange Goudsche pijpen rookte
en de kruiken ouwe klare vroohjk van hand tot hand gingen en
Janus en zijn discipelen handen te kort kwamen om al de Jonkers
op hun wenken te bedienen.
Maar die tijden zijn voorbijen of ze ooit zullen terug-
keeren
Waarachtig zullen ze terugkeeren.
„De tijden zijn veranderd en wij met hen", heeft eens een wijs
mensch gezegd. De cadetten zijn veranderd, maar de Soos bleef
steeds de oude. Zij gaf niet die amusementen waar iedereen
tegenwoordig genoegen in schept.
Mij ne heeren, de oude Soos bestaat niet meer.
Er is een geheel nieuwe geboren.
Aan U om het zwakke wicht op te voeden en te sterken.
Geeft Gij het kindje uw belangstelling, betoont het hartelijkheid,
en vergeeft het kleine misgrepen en vooral zet alle vooroordeelen
op zij en vergeet zoo spoedig mogelijk uw grieven tegen haar
overleden en begraven zuster.
B.
66