ft
ft
ft
Stemming.
Het was middag en de natuur was mild. Zachtkens
ruischte de wind door de voorjaarsgroenende boomen. De
zon goot goud haar licht
Toen ben 'k neergeknield, alleen voor t hooge dat er
was, en dat ik nooit begrepen heb, en 'k heb me klein
gevoeld, verachtelijk nietig, vergeleken bij het groote, dat
mijn ziel toen beheerscht heeft
lang bleef ik in sprakelooze bewondering en toen ben ik
opgestaan en heen gegaan, weg uit het bosch waar 'k met
mijn ziel alleen was, en toen ik weer menschen zag, heb
ik getreurd omdat ik voelde, dat er iets gebroken was van
't mooie
P.
143