ss
Als ik je zie.
Als ik je zie, mijn eigen vrouwke
Met je oogjes, lieflijk zacht
En je lieve, donk re lokken,
En je mondje, dat steeds lacht,
Voel 'k een onbegrensd verlangen,
Je te drukken aan mijn hart
En je mondje, lokken, wangen,
Te belaan met kussen, zacht!
Maar, als je dan weer henengaat,
En mij heel eenzaam achterlaat,
Dan voel ik mij zoo droef te moe,
Doch jij lacht lieflijk mij nog toe
En weg zijn al mijn zorgen,
Als zacht jij zegt„Tot morgen."
Maden.
150