K
mra
154
Vijf jaar later.
Een jong eerste luitenant zit in de „Witte" op het
Plein te Den Haag in een gemakkelijke clubfauteuil achter
over geleund zijn courant te lezen.
Plotseling zit hij recht overeind, en staart met een doods
bleek gezicht op een bericht in de courant, die hij in zijn
bevende handen houdt.
„Dus toch, dus toch O, almachtige God, het kan
niet waar zijn, neen het is niet waar".
Hij gilt deze woorden bijna uit en bedekt zijn gezicht
met zijn handen, niet langer in staat zijnde zijn smart te
verbergen.
Ja, het was waar. Henri was bij Sigli gesneuveld tijdens
een nachtehjken overval. Hij had zich dapper verdedigd,
maar was door de overmacht tenslotte gevallen.
Frans hief het hoofd op, er lag een vastberaden trek om
zijn mond, toen hij om zijn kepi en sabel belde. Vier en
twintig uur later lag op het Ministerie van Oorlog een
request, inhoudende het verzoek, den 1en luitenant F. de
Bruijn te detacheeren bij het Leger in Nederlandsch Oost-
Indië.
Eenige maanden later kwam Frans in Batavia aan en zijn
eerste werk was, te verzoeken, ingedeeld te worden bij het
zelfde bataljon, waar Henri bij geweest was.
Zijn vraag werd ingewilligd en kort daarna bevond hij
zich op weg naar Atjeh, teneinde zich te Kota-Radja bij
zijn bataljons-commandant te melden.
Daar aangekomen, kreeg hij de opdracht met twee bri
gades op te rukken naar Sigli, om pogingen in het werk te
stellen, een volgeling van Toekoe-Oemar te overmeesteren.-