155
Het is een donkere nacht.
De soldaten zitten om hun kampvuur en vertellen van
hun vroegere expedities. Iets verder, geheel alleen, zit in
gedachten verzonken, Frans, nu als 1stL luitenant van het
Indische Leger gekleed, op een omgekapte waringin.
Een oude sergeant-majoor nadert hem en salueert.
Frans heft het hoofd op en vraagt vriendelijk: „Wel,
Bijlsma, wat is er van je dienst. Kom naast me zitten, en
vertel eens op."
De oude man gaat zitten en terwijl hij het hoofd naar
zijn superieur opheft zegt hij „Luitenant, hier viel een
half jaar geleden de luitenant Overveen. Tot het laatst
heeft hij stand gehouden, maar hij kon niet meer. Hij viel
als een dapper soldaat; en gewikkeld in de Nederlandsche
vlag, die hij met zijn bloed heeft verdedigd, hebben wij
hem begraven."
Ontroerd hield hij op, en Frans, niet in staat een woord
te uiten, drukte zijn sergeant-majoor krachtig de hand.
Toen zijn smart te boven komende, zeide hij „We zullen
hem wreken, niet waar, oude kameraad.
„Alarm
Alles greep naar de wapenen en spoedig had Frans zijn
mannen om zich heen.
De Indische geweren braakten dood en verderf uit en
bij tientallen vielen de Atjehers stervend op den grond.
Daar hief er één zijn geweer op, mikte en drukte af. Op
't zelfde oogenbhk drong een bajonet hem tot het gevest
in de borst en rochelend viel hij neer.
Toch had zijn kogel niet gemist, want Frans bracht zijr^^
ar