Herinnering.
158
Ik zit heel alleen op mijn kamer,
En droom van je lieve gezicht.
't Wordt buiten stil al en duister
Om mij heen, is een schemerig licht.
Ik denk aan dien zomeravond,
Toen je zoo dicht voor me stond,
En ik met bevende lippen,
Zoende je oogen en mond.
Je hebt me je woord toen gegeven,
Je hield toen toch veel van me zeg
Nu heb je me lang weer vergeten,
Nu ben je zoo ver van me weg.
Ik zit heel alleen op mijn kamer.
Het is nu erg donker en stil.
Diep druk ik mijn hoofd in mijn handen,
Omdat ik niet denken meer wil.
D.