gj 7
163
L-! En ik sloot de oogen en droomde
Toen voor het eerst heb ik je stem gehoord
Zeker had de grootsche kalmte van de natuur ook jou
hart diep geroerd.
En zacht gaf je uiting aan je gevoelens in reine heldere
toonen
Ik weet met of je goed zong, maar ik weet, dat het
diep en innig klonk, en dat je met heel je ziel je gaf.
Eerst zong je zacht, in droeve sombere tonen, om dan
je stem te doen aanzwellen in steeds grooter en heerlijker
accoorden en golven, luid uitjubelend ten slotte heel de
heerlijkheid van te leven op een dag, als alles is warm en
zonnig, en je ziel zich één voelt met de eeuwige pracht
van de natuur
Stil, heel stil ben ik blijven liggen, en zachtjes is je
stem weer weggestorven
Tot een lichte windvlaag, in een flauwe zucht verkon
dend dat reeds de avond naderde, me opwekte uit den
droom, waarin ik verzonken was
En toen ik langzaam weer teruggekeerd ben tot het leven
was diep mijn ziel geroerd
En een groot verlangen, van alles wat goed in mij is,
is uitgegaan naar jou, die eemg bent, en die ik altijd lief
hebben wil
Toen is die avond gekomen
In één purperen rossen gloed ging de zon onder, over
de lage donkergroene eikenhoutranden, en over de velden,
waar het koren reeds aan schoven stond.