EH EH Je leunde maar achterover, als was je vergeten dat ik! naast je zat. Maar toen ik me naar je toeboog, en je hand in de mijne nam, en je voelde wat komen ging, toen zag ik reeds aan den smartehjken trek die over je gezicht trok, aan den droeven glans, die in je oogen kwam, wat je antwoord zou zijn Je trok je hand niet terug toen je me zei, dat je niet van me kon houden, dat je van een ander hield Het deed je verdriet me pijn te moeten doen, en in de groote goedheid van je hart had je medelijden met me Stil ben ik toen weggegaan tusschen de bloeiende velden door, en eindelijk door de bosschen, steeds verder En ik zag niet de kleurige luchteffecten, die de laatste stralen van de zon tusschen de licht bewegende bladeren tooverde En ik hoorde niet het gezang van de vogels, die dank baar na den heerlijken zomerdag luide hun laatste avond lied uitjubelden Want somber en gebroken was mijn ziel, en ze deed me alles, wat haar anders verheffen zou, in een dof mat licht zien, zonder ook maar één enkel lichtpunt En toen ik eindelijk stil ben blijven staan, geleund tegen den stam van een grooten eik, en alles reeds donker was om mij heen, toen voelde ik pas, wat in mij vernietigd was, hoe dof en troosteloos de toekomst voor me lag En in lange schokkende snikken heb ik daar, in de eenzaamheid van het woud uitgeweend heel het droeve leed van mijn ziel Juli '17. 164

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1918 | | pagina 192