EH EH
Je leunde maar achterover, als was je vergeten dat ik!
naast je zat.
Maar toen ik me naar je toeboog, en je hand in de
mijne nam, en je voelde wat komen ging, toen zag ik reeds
aan den smartehjken trek die over je gezicht trok, aan den
droeven glans, die in je oogen kwam, wat je antwoord zou
zijn
Je trok je hand niet terug toen je me zei, dat je niet
van me kon houden, dat je van een ander hield
Het deed je verdriet me pijn te moeten doen, en in de
groote goedheid van je hart had je medelijden met me
Stil ben ik toen weggegaan tusschen de bloeiende
velden door, en eindelijk door de bosschen, steeds verder
En ik zag niet de kleurige luchteffecten, die de laatste
stralen van de zon tusschen de licht bewegende bladeren
tooverde
En ik hoorde niet het gezang van de vogels, die dank
baar na den heerlijken zomerdag luide hun laatste avond
lied uitjubelden
Want somber en gebroken was mijn ziel, en ze deed
me alles, wat haar anders verheffen zou, in een dof mat
licht zien, zonder ook maar één enkel lichtpunt
En toen ik eindelijk stil ben blijven staan, geleund tegen
den stam van een grooten eik, en alles reeds donker was
om mij heen, toen voelde ik pas, wat in mij vernietigd was,
hoe dof en troosteloos de toekomst voor me lag
En in lange schokkende snikken heb ik daar, in de
eenzaamheid van het woud uitgeweend heel het droeve
leed van mijn ziel
Juli '17.
164