Centjesappèl.
Het is Zaterdag.
Een echte goddelijke C. S. Zaterdag.
Geen B.-fuif in 't zichtgeen C.-fuif te volbrengen, geen
onruststokende bel voor 't onafscheidelijke toeren laat zich
hooren, geen electnsche schel laat zijn gerinkinkel trillen
door 't gebouw, als sein voor mobilisatie ter lesgang kortom
rust overal. Tot één uur. Dan is de C. Ser weer actief.
Dan klinkt weer een bel maar die brengt slechts vreugde
in de harten, die klinkt hem op 't laatst der week aange
naam in zijne ooren. Dat is de bel voor het centjesappel.
Dan wordt er looppas gehouden naar de appèlplaats en
zijn allen in een oogenbhk present en de blijmoedige ge
zichten toonen dat het Zaterdag is.
„Geeft-acht". Zie ze staan, onbeweeglijk, zwijgend,
roerloos. Alleen de schijnbewegingen met de rollende oogen
doen vermoeden, dat er iets bijzonders is. Als eén straal
zijn ze geconcentreerd, gelijk een zoeklicht, op den godde-
lijken geest, die hen straks zal verrijken.
Eindeloos lang schijnt de tijd, vóór dat een ieder geholpen
is, dat allen kapitalist zijn.
Dan is plots alles leven, vreugd, muziek en jool, jubel
en zang, dan slaan zakkenrollers, in den vorm van penning
meesters, hun slag dan rammelt het mechanische nummer
bord der cantine-cassa uren achtereen, dan wordt er gerookt,
totdat de blauwe walm de deuren uitdringt en wordt er
thee gedronken, alsof er slechts één dag bestaat in de
week de Zaterdag.
168