ré" ~TK
En toen was t doodstil.
Nu zag ze, waar oom Frans naar had zitten kijken,
't Was een klein, smal portretje.
En ze keerde weer nadenkend naar haar poppen terug
en toen oom Frans in de kamer terug kwam, was 't nog
altijd stil doodstil
En in dien tijd is het ook gebeurd In de tennisclub
j~lhad hij haar leeren kennen. Een vluchtig, luchtig, vroolijk
Hé, oom Frans deed toch zoo raar van middag, 't Was
bijna net of hij huilde en als 't oom Frans niet geweest
was, zou Bébé 't misschien wel geloofd hebben. Maar
oom Frans kon onmogelijk huilen. En toch
Oom Frans stond op. Gedachteloos liep hij de kamer
door, streek in 't voorbijgaan even over de krullen van 't
kleintje en verdween toen achter de zware gordijnen, die
in een rustigen zwaai weer dichtvielen.
Kleine Bébé legde haar poppen in de wieg, dekte ze
warmpjes toe en stond ook op. Ze liep op de punten van
haar kleine voetjes naar de schrijftafel en bleef er staan.
Kleine Bébé hield erg van portretten en heel voorzichtig
nam ze 't in haar handjes.
Bébé knikte dat portretje kende ze heel goed, zóó zag
maatje er uit, toen ze nog jong was. Net zoo'n portret hing
er ook in 't kleine salon. Maar kleine Bébé begreep heele-
maal niet, waarom oom Frans daar nu zoo diep om zuchtte
en net gedaan had of hij huilde, zoo vreemd, zoo raar.
Als student had oom Frans het leven luchtig opgenomen.
Hi] had wat geld, was een jolige fideele vent, die 't verstond
om mee te zwieren in een jong studentenleven, als je bloed
zoo snel stroomt door je aderen, als er nog geen zorgen zijn.
Dat was een zonnige tijd toen.
171