De Pastorie.
181
Midden op 't dorp is naast de oude kerk met den dicht-
begroeiden vervallen toren, een huis, omringd door hooge
kastanjes.
De kastanjes zijn oud en ze hooren bij de kerk, maar
't huis is veel jonger en doet heel vreemd naast al dat oude.
Een jaar of tien geleden was dat nog anders, toen was
naast die oude kerk, de pastorie, die erbij behoorde, 't Was
een heel oud huis met smalle ramen, vol van kleine lood-
omrande ruitjes en een eikenhouten deur met een zwaren
klopper erop. Van binnen was 't daar heel gezellig, alle
maal kleine kamers met dikke muren en een gewelfde gang
half in schemerlicht. Op 't dorp zeiden ze soms zachtjes,
dat 't daar in die gang spookte en dat zou geen wonder
zijn, want achter 't huis, om de kerk, liggen de dooden van
't dorp, geslacht na geslacht.
Maar de geestelijke, die er toen was, glimlachte daarom,
hij had geen tijd voor zulke praatjes, hij had maar te
werken, zoolang 't dag was, en dikwijls ook 's nachts, als
de zware klopper viel en hem riep naar 't bed van een
stervende.
En nooit klopte de klopper lang, want altijd was hij
klaar om te gaan, als de dood hem riep.
Maar op een nacht kwam die bezoeker zelf, die niet
klopt en niet wacht. En toen was hij ook klaar geweest
om te gaan, en was gegaan.
Een nieuwe heel jonge man was in zijn plaats gekomen
vol jeugdideën en vol enthousiasme voor t nieuwe en 't
ooie van 't leven.
I