r£- IT. mra Én plotseling staat ze weer voor mij, zooals ik Kaar zoo veel zag. Twee verstandige oogen in een spitskopje, de ooren wat naar voren toe. Het heele velletje van mijn oude poes was zwart, uitgezonderd tien witte haartjes, tusschen de voorpootjesze was maar klein, doch mooi-gevormd. Ik geloof wel, dat er menschen zullen zijn, die om mijn verhaal lachen zullen, of het sentimenteel zullen noemen. Het kan ook best, dat het zoo is. Het zij zoo, het deert mij niet. In mijn herinnering leeft de geschiedenis met die kat steeds voort, en het is ook telkens met een gevoel van liefde, dat ik aan haar terugdenk. Het moet al vrij lang geleden zijn, want heel precies weet ik alles met meer toch kan het niet zoo heel veraf zijn, want ik ben nog zoo jong. Het is gebeurd in den tijd, dat ik pas bezig was te werken op de groote, eenzame kamer op zolder, het is dus 8 of 10 jaar geleden. Zij heette beneden, in de huiskamer„Poes" en boven, bij mij„Mieke". Zoo noemde ik haar pas naderhand, ik vond, dat er iets ontzaggelijk zachts lag in dat „Mieke en ik vind het nog, hoewel ik er nu Mieneke tegen zeggen zou. Waar ze vandaan kwam, wisten wij geen van allen. Toen de straatdeur eens openstond, was ze naar binnen komen wandelen, en lag achter de kachel, waar Moeder haar vond liggen slapen. Zij scheen zich dadelijk thuis te voelen, was vriendelijk, en werd tot onze huiskat aangenomen. Er lag een zeker cachet van wetenschap over de groote, lage kamer, alsof er naar iets gezocht werd. Alsof de komst van iemand was voorbereid, die allang verwacht was, en die heel lang nog wegblijven kon, zonder dat men eigenlijk wist, wie er komen zou. Iets onbestemds, vaags alsof ook het zoeken niet gericht was op een bepaald doel. 146

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1919 | | pagina 168