S
148
^□den laatsten tijd wat achteruit gesteld was, alsof het ookcf"
gevoeld had, dat de eeuw der electriciteit gekomen was.
Voor de rest was het een geweldige rommel van stukjes
hout, spaanders, timmergereedschappen, afgeknipte stukjes
draad, half afgemaakte toestellen.
Het is mij nu nog altijd heel vreemd, als ik bedenk,
dat ik daar een paar jaar van mijn leven heb doorgebracht,
toen ik nog maar een jongen was van 12 of 13 jaar. Of
het was, dat ik te gesloten was, of mij te lastig aansloot,
weet ik niet, maar een vriend, aan wien ik mijn heele hart
eens kon uitstorten, bezat ik niet, hoezeer ik er ook naar
verlangde. Die kamer op zolder had mij altijd zoo mooi
toegeleken, er lag voor mij zoo iets vriendelijks over, dat
ik daar al veel was. Toen vond ik op een dag een element
en een bel, en dat werd het begin van mijn zoeken.
Ik wist heel zeker, dat er iets aan mijn leven ontbrak,
iets dat een leegte in mij aan moest vullen dat buiten
mijn gewone schoolwerk stond. Of het nu die vriend was,
dien ik miste, of een zoeken en werken op technisch gebied,
wist ik niet, maar toen ik een paar verdwaalde electrische
dingen gevonden had, begon ik aan electriciteit te doen,
en werkte met ijver door, zoodat na twee jaar de eenzame
kamer geworden was, zooals ik die beschreef. Maar hoe
verder ik kwam, des te meer drong het besef tot mij door,
dat dit toch het ware niet was ik begon mij alleen te voelen,
erg alleen. Onder het werken had ik veel nagedacht, maar
ik had nog steeds niet gevonden, wat er wel aan mijn leven
ontbrak. Soms dacht ik. „Is het soms een meisje
En dan dadelijk was het antwoord er „Daar ben ik
toch nog veel te jong voor".
Er lag een vreemde kat achter den kachel op dien winter-