ITT
s
153
Maar telkens, als wij samen naar binnen waren gegaan,
was er iets treurigs mee gekomen, we keken elkaar aan,
en ik voelde mij niet alleen. Soms stond ze opeens op mijn
schoot, likte mijn voorhoofd en legde haar spitse kopje tegen
mijn wang, of ze behoefte had aan vriendschap, aan be
scherming. En ik sprak zachtjes tot haar, en drukte het teere,
glanzende lijfje tegen mij aan, dan werd zij weer wat kalmer.
En op een zomeravond, zat zij op den muur, en ik voor
het raam van mijn slaapkamer. We zagen elkaar, en toen
ik haar aanriep, stond ze zoo half op, en mauwde heel
zacht, zat nog een oogenbhkje, draaide zich om, en ver
dween achter de schutting. Even voordat zij heelemaal weg
was, bleef nog haar staart een oogenblik zichtbaar, en toen
was ze weg.
Dat was het laatste, wat ik van haar zag. Mieke is nooit
weer teruggekomen. Is zij in de haven gevallen, of prijkt
het zwarte velletje nu als namaak bont
Eerst dacht ik, dat ze verdwaald was, en nog wel terug
zou komen. Maar ze bleef een paar dagen weg, twee
weken, een maand.
Er kwam iets leegs in mij. De lieve oogen waren weg
van de werkkamer.
Ze zijn er nooit meer teruggekeerd.
En als ik weer bedroefd was, over mijn alleen-zijn, en
ik zat boven, dan was het weer, alsof die goede, vertrouwde
oogen mij aankeken, en ik hoorde weer mijn lieveling zach
tjes spinnen, en het zachte „Mauw", waarmede zij op mijn
schoot sprong. En het is, alsof er een licht opgaat in mijn
binnenste. Er rijst een gevoel van liefde, voor dat dier, dat
mij me niet meer zoo alleen deed voelen. Dat niet spreken