ajs mra kon, maar mij met zijn oogen, met zijn zachte geluidje troostte „Mauw, Mauw". Ben je wel dood, Mieke Het is zoo dikwijls, of ik je nog hoor. Luie Mieke, ik hoor je nu weer, je eigen zachte stemmetje: „Mauw, Mauw". Er lag een zeker cachet van wetenschap over die lage kamer, alsof er naar iets gezocht werd. Alsof de komst van iemand was voorbereid, die allang verwacht was, en die heel lang nog wegblijven kon, zonder dat men eigenlijk wist, wie er wel komen zou. Iets onbestemds, vaags, alsof ook het zoeken niet gericht was op een bepaald doel. Alsof iemand verwacht werd, zonder dat men wist, wie komen zou. En nu, nu ik niet meer zoek. Nu ik mij be grepen voel, en zelf een ander begrijp. Een paar harde bel-slagen door de stilte. De eigen studie begint weer. De piano gaat dicht, en er wordt weer gewerkt. Voor mij, op tafel, een dorre hoeveelheid, grauwe weten schap en door het open venster, de laatste kleurschakeerin- gen van den zonsondergang. Ergens in de verte roept een kater ligt iets weeks in het roepen van het dier, iets, als in de stem van een meisje, dat tegen haar hef spreekt. Iets heel, heel weeks en teers. En twee vertrouwde oogen zien mij aan. Oogen van een klein Moedertje, in een spits, zacht kopje, de oogen van Mieke, en het fijne bekje beweegt. Luister daar is het weer heel zacht, als uit de verte „Mauw Mauw". Dordrecht. Earl. Nieuwjaarsnacht '17. 154

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1919 | | pagina 176