Vertwijfeling
Eens had ik lief, maar 't was geen tijd,
Van zonlicht in mijn donker leven.
Noch werd 'k bevrijd
Van zorgen, die mijn streven
Naar 't hoogst geluk,
In somb're schaduw stelden
Van zwaren druk,
Die overal mijn schouders knelde,
Bij dag en nacht geen rust meer het
En ik dagen, uren telde
In 't onvergetelijk verdriet,
Dat steeds en altijd weer
Met onvermoeide krachten,
Zich wierp op mij, en meer
Dan anders mijn slapelooze nachten
Verzwaarde met het leed,
Dat ik ten volle wel moest dragen,
Verdriet, dat niemand anders weet
Dan hij, die graag om liefd' zou vragen,
Maar weet, dat zou hij komen,
En sprak zijn hart ten volle uit,
Zijn ziele slechts zou blijven droomen
In 't nauw ontwakende geluid
Van haar, die slechts kan geven
Aan mij, wat ze all' anderen geeft
En niet voor mij alleen kan leven,
Omdat ze ook naar hooger streeft
Eté.
164