van het gebeuren, was, dat hij tot lachen toe bevreemd was, te moeten ervaren, dat hij, als alle andere Hemelingen zijn oude lichaam behouden had, terwijl het toch onge twijfeld reeds als „stoffelijk overschot" aan den schoot der aarde was toevertrouwd. Maar toen, na die ééne gedachte, had het vreemde, het nooit-vermoede, hem getroffen. In vele afdeelingen gescheiden had hij zijn „hemel gezien, en in elke afdeeling afschuwelijk niet gerangschikt naar hunne zedelijke waarde, gelijk het menschdom aannam, neen Naar geheel anderen maatstaf waren de eeuwigen beoordeeld Want Slechts de dood, dien ze gestorven waren, had als richt snoer gediend bij het toebedeelen der plaats, die ze hier innamen Dit alles, en nog meer, had hij begrepen met die onverklaarbare helderheid, als slechts in droomen voorkomt, toen hij vóór zich die rij van gestorvenen gezien had, aan t einde waarvan één open zetel natuurlijk voor hèm bestemd. Schimmen van zeelieden, van bleeke jonge vrouwen en van pasgeboren katjes had hij er gezien, met hier en daar een enkele particulier er tusschen. En in de nabijheid van dien leegen zetel ook matrozen, met een metalen „U op hun muts. Zelfs meende hij Kitchener in de verte te hebben opgemerkt En hij begreep, dat dit de afdeeling der Verdronkenen was Afschuwelijk was het want zou hij, de aristocratisch- voelende, sensitieve dichter, zou hij de eeuwigheid in dien kring moeten doorbrengen Och kom, overspannen verbeeldingswerk Hoe kón hij toch geloof hechten aan zoo'n droom En tóch zoo natuurlijk en overtuigend als dit alles hem geopenbaard was geworden. mn 181

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1919 | | pagina 203