ss 187 end verlangen naar koud water in hem was. Maar zou hij! naar dien hoek, door dat bleeke stille licht durven gaan Kom, hij was toch niet gek Niet durvenNatuurlijk wel Toch bleef hij liggen, en dacht aan dat water; hoe hij het naar binnen zou slokken, dat het geluid hem zou doen schrikken. En hij lag zoo goed, zoo warm. Maar toch, de dorst was er, en hij wilde, hij dwong zich te durven. Met een schok stond hij voor zijn bed, rillend nu, en het héél koud vindend in die groote ruimte. Maar flink stapte hij naar voren, en strekte de handDaar hij viel terug, alles draaide Maar kort en schor lachte hij nu O, God het was ook zoo krankzinnig, zóó idioot-belachelijkWant daar voor zich zag hij een bleek, verwrongen schimgezicht. En dat gezicht was het zijne Ja, hij wist het, het was de angst van een gek, maar toch hij was bang voor dat spiegelbeeld, voor dien akehgen, versteenden kop, waar wild en met een funest leven bezield die zwarte oogen uit blikkerden. Neen, hij kón het niet aanzien, er groeide in hem een angst voor dat beeld zijn voorhoofd verklamde, en het was, als moest er iets in hem barsten, als moest het eruit, in één langen, schnlhuilenden gil, zoo, met de oogen van onmacht toegeknepen. Hij wilde niet kijken en met den blik strak naar beneden gericht, schonk hij zich het water in, dat klokkend de hals van de karaf schokte. Hij dronk, maar eensklaps was het hem te koud vlug zocht hij weer zijn bed en rolde zich angstvallig, klapper tandend, in de dekens. Even lag hij doodstil, en dacht nu eindelijk, eindelijk nergens meer aan te hoeven denken, en stil, onbewust, in .te kunnen slapen.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1919 | | pagina 209