s s
te hebben aan een blondgelokf meisje, dat 'm vergezelde
„en dat is nou Anny, m'n zus" kwam-ie voor den
dag: „Maar weet je wat, dan moeten jüllie-samen maar
wat gaan kuieren."
Het teere kopje op 't slanke figuurtje kleurde diep; maar
'er verwonderden blik negeerend, vergoelijkte hij, als van-
zelf-sprekend „Welja, waarom niet! Je hebt toch niks
anders te doen
En zoo kwam 'et, dat dien middag ik met Anny op
stap ging, onze conversatie allengs levendiger door nauwere
kennismaking.
Weer hadden we door et warmt uitstralende zand zoo n
glooienden, en toch steil-oploopenden duintop beklommen;
weer zaten w even rustend, te staren op het oppervlak
der zee, in de verte schijnend een zacht-gerimpeld,
kabbelend watervlak toen plots m'n gezellin met uit-
gestrekten arm me wees een punt aan de vaag-verloopende
scheidslijn van lucht en water. En ik zag een schip, de
witte zeilen scherp-afstekend tegen den horizon-hemel en
ondanks dat toch niet opdringend aan 'et oog, in z"n têere
omlijning en zachte voortglijding een wondere spookver
schijning gelijk.
„Kijk-'es zei ze, bijna in fluistering; en dat was ook
al, als kon ze geen woorden vinden om het onwezenlijk-
futiele van den indruk, door dat stille schip gemaakt, te
vertolken.
Rustig, in droomend staren zat ze daar voor me en
zacht-streelende stralinkjes der zonne speelden over de
gouden haartjes, die kringelden tegen de fluweelige huid
harer slanke hals.
j-*l Hoe het kwam, ik wéét het nietof het de wonderef-j^
205