in „Concordia". We zaten met de handen in het haar, want
begin April hadden wij nog geen tooneelstukje gevonden,
hetwelk waard was voor het voetlicht te worden gebracht. Naar
alle kanten werd er geschreven, doch zonder resultaat. Einde
lijk bracht de Eerste-Luitenant Roest van Limburg redding.
Hij verschafte ons een zeer aardig één-actertje „Chame Anglaise".
Als een haas moest er nu gerepeteerd worden. Ja, ja, makke
lijk gezegd. Twee damesroken! Hoe nu? Cadetten-dames, of
dames-Cadetten, dat ging niet. Echte dames moesten we hebben.
Rechts en links van den weg gepatrouilleerd, eindelijk werd
goed bericht gebracht. Twee jongedames waren zoo bereid
willig hunne diensten beschikbaar te stellen voor 't welzijn van de
club. Wij zijn dan ook Mej. B. V. en A. v. E. zeer erkentelijk
daarvoor. Ernstig werd gerepeteerd en, dank zij de goede
leiding van den Luit. R. v. L., liep alles vlot van stapel en
hadden we groot succes. De jongedames die voor 't eerst op
de planken verschenen, hadden geen last van „Bühnenfieber"
en voldeden zeer goed in de hun toebedeelde rollen.
Ten slotte wil ik Verkuyl, Enklaar en Zeldenrijk hartelijk danken
voor hetgeen zij gedurende het 3-jarig verblijf hier voor
„Stikum" hebben gedaan. Met een woord van dank nog aan
den Luitenant Roest van Limburg voor de leiding en de beide
jongedames voor hunne medewerking, eindig ik dit verslag.
Van ganscher harte hoop ik, dat „Stikum" in 1919-'20 meer
van zich zal laten hooren en het korps menigen gezelligen avond
zal bezorgen.
Breda, 15 Oct. '19. Th. D.
98