s
sembah, die nooit door den grijsaard beantwoord werd.
En men durfde niet met elkander over hem te spreken
en over het beklemde, angstige gevoel, dat ze allen had
den, als ze den waringin voorbij gingen. Want allen
waren bevreesd hierdoor iets te ontheiligen en tegelijk
den toorn van dien vreemden man op te wekken
Dan kwam hun weer het beeld van Marola voor den geest.
Marola, het mooiste meisje van de dessa. Marola, de dochter
van den dorpspriester, die met haar vriendelijk gezicht, haar
lachende oogen en haar helder stemmetje, zich de liefde
van de heele dessa gewonnen had. Zij, Marola, had op
een morgen, dat de dessa uittrok naar de sawahs, den
vreemden man aangesproken. Op haar aardige manier
had ze hem gevraagd, wie hij eigenlijk was en waarom
hij hier zat onder den waringin. De oude man had niet
geantwoord, maar degenen, die er bij geweest waren,
vertelden, dat hij heel toornig gekeken had en dat het
was, of zijn oogen vlammen schoten. En van schrik
waren ze doorgeloopen, evenals Marola, bang voor zijn
leelijk gezicht en zijn vreemde oogen. Den geheelen dag
was zij toen heel stil geweest, had niet gezongen en
gelachen als anders En den volgenden morgen
had men haar dood gevonden op haar balei-balei, lang
'uitgestrekt, het gezicht bleek en strak, haar oogen wijd
open, maar zonder licht meer. Stil had men haar beweend,
niet durvende luid te klagen voor den grijsaard onder
den waringin. Waar men tot nu toe een soort ontzag,
een gevoel van onderdanigheid voor dien zonderlingen
man gekoesterd had, van dat oogenblik af voelde men
een hevige vrees voor hem en beschouwde men hem
als een bovenmenschelijk wezen
200