Ontwakende Rozen.
Daar staan nog niet ontloken knoppen,
In glinsterend parel gewaad.
Besprenkeld nog met dauw de koppen
Als diadeem van nacht die gaat
De trossen nog bijeengekropen,
Van zoete rust in stille duisternis,
Is 't of het donkere niet is heengeslopen
En of er 't schoone licht niet is
Maar langzaam gaan die hoofdjes zwellen,
De bladeren barsten van den drang,
En uit der knoppen binnenst' wellen
De tonen van een morgenzang
En sprenkelend met haar gulden stralen,
Begiet de zon het teere hart
Van mengelende kleurenpralen
Der roos, zoo lang in duisternis gestard.
En stijgen goddelijke geuren,
Als dank naar haar ten hemel op.
En prijkt in schitterende kleuren,
De nu ontwaakte groene knop.
Eté.
208