Uit een Brief aan m'n Zusje. Ondertusschen Was er eens een vormlooze gedachte. De gedachte zweefde over weiden en heidevlakten, en zocht iemand, om zich als droom aan dien mensch op te dringen. Dat lukte- Ziehier Het jongetje uit den droom hoedde zijn schapen. Hij voerde ze over uitgebloeide hei en langs eeuwig-durende dennen; hard waren ze, en stekelig. De jonge herder treurde op de troostelooze heide. Ook dacht hij veel over de dennen, maar begrijpen kon hij ze niet. Slechts af en toe lette hij op z'n kudde. En dat was alles. Aan de andere zijde der heuvels hoedde het meisje haar ganzen. Die vormden een deel van haar leven, zij sprak met ze, noemde ze ieder bij hun namen, en beknorde ze, als dat noodig was. Maar 's avonds, als haar taak gedaan was, verliet het meisje met haar vriendinnen de drasse weiden, en dan dansten zij samen langs kronk'lende 147

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1921 | | pagina 167