De Kermis.
De kennis knettert en lawaait
Door 't heele stadje waait
Een weeë walm van geuren.
De kennis bonkt, de kermis giert.
En al de kramen zijn versierd
Met schrille, helle kleuren.
Het gele licht vlekt op de straat,
Nergens rythme, nergens maat,
Overal geschetter.
Het nuchter hoofd wordt als verdwaasd.
De kermis bruist, de kermis raast
Met gillen en geknetter.
Een blinde vrouw zit op den grond.
De menigt' tolt en tuimelt rond,
Verzonken in den kolk.
Men staat te gapen voor een tent.
Daar speelt een arme, stomme vent
Paljas voor 't dronken volk.
v. E. d. G.
152