ÏS
Lp
m.
47
De Tabernakel der ijverigen.
Beneden naast de groote eetzaal,
Daar is een tabernakelsch heiligdom.
Ik laat me liever dadelijk hangen,
Dan dat ik er als zandhaas kom.
Je ziet er zware houten blokken
En rollen zuiver wit papier.
En aan den wand, daar hangen stokken
Van ijzer (een fitting heet zoo'n ding alhier).
En in dat heilig tabernakel
Zit steeds een ijverige schaar
Van smeden, timmerlui, in helsch gekakel
Met passers en met haken bij elkaar.
Dan ga ik wel eens stikum luisteren,
Wat daar zoo wel al niet geschiedt.
Soms hoor je ze geheimzinnig fluisteren,
Maar soms versta ik mijn eigen woorden niet.
Dan hebben ze 't over half-steens muren
Of over tien-duims stadsriool,
En over huizen, die ze gaan verhuren,
En nog meer van die apekool.
Laatst was er weer zoo'n groote feestfuif.
Ze joelden, als bezeten, rond.
Ik geloof dat één der timmerlieden
Een ouden spijker in zijn zakje vond.
Soms spreken ze er van motoren
En loopen dan met platen in de hand.
Dan schijnt de heele troep herboren
En spreekt van Delft of van een ander wonderland.
156
s