ÏS Lp m. 47 De Tabernakel der ijverigen. Beneden naast de groote eetzaal, Daar is een tabernakelsch heiligdom. Ik laat me liever dadelijk hangen, Dan dat ik er als zandhaas kom. Je ziet er zware houten blokken En rollen zuiver wit papier. En aan den wand, daar hangen stokken Van ijzer (een fitting heet zoo'n ding alhier). En in dat heilig tabernakel Zit steeds een ijverige schaar Van smeden, timmerlui, in helsch gekakel Met passers en met haken bij elkaar. Dan ga ik wel eens stikum luisteren, Wat daar zoo wel al niet geschiedt. Soms hoor je ze geheimzinnig fluisteren, Maar soms versta ik mijn eigen woorden niet. Dan hebben ze 't over half-steens muren Of over tien-duims stadsriool, En over huizen, die ze gaan verhuren, En nog meer van die apekool. Laatst was er weer zoo'n groote feestfuif. Ze joelden, als bezeten, rond. Ik geloof dat één der timmerlieden Een ouden spijker in zijn zakje vond. Soms spreken ze er van motoren En loopen dan met platen in de hand. Dan schijnt de heele troep herboren En spreekt van Delft of van een ander wonderland. 156 s

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1921 | | pagina 176