ft
ft
ft
ft
Eens dat ik weer wat spionneerde
En keek in 't werkmansheiligdom,
Had men het over „Oom", die wat beweerde
En dat vond de heele bende stom.
Het scheen een heel geheim te wezen,
Want ze spraken akelig, fluist'rend zacht,
En op hun voorhoofd stond te lezen,
Dat „Oom" niet heel veel lekkers bracht.
Maar wat ze verder nog beweerden,
Heb ik door 't fluisteren niet verstaan.
Toen ben ik er niet weer verschenen
En 'k raad je allemaal ernstig aan
Ga nooit alleen daar henen
Of neem je dienstrevolver mee.
Want ze breken je de beide beenen,
En zijn dan akelig tevrêe.
ETE.
157