Herfststemming.
Na een warmen Octoberdag goudstraalde de zon in
in het Westen, om straks weer afscheid te nemen en de
aarde achter te laten in donkeren nacht, maar nu reeds
belovend terug te komen, vragend niet te treuren om haar
tijdelijk afscheid.
Roerloos lag de wereld voor mij, als in bange vreeze
óf ondanks haar belofte de goudene Koningin wel terug-
keeren zou, of het niet was om smart te stillen met hoop
volle toekomst, die zoo onwerkelijk scheen.
Langzaam, ritselend, de windlooze stilte slechts even
beroerend, vielen de geelgeworden bladeren van de boomen
en bedekten den grond.
De heele weg, waarlangs de boomen, reuzengroot, zoodat
de kruinen saamgegroeid leken en den weg verdonkerden,
als wilden zij hem wijding gevenlang en recht strekte
hij zich voor mij uit, en al dichter en dichter negen aan
den einder de kruinen der boomen naar elkaar en naar
den weg, die scheen te voeren naar een land vol rijke
droomen van stil geluk
163
„De geur van den herfst is als
gedroomde, maar niet genoten kussen."