s
s
De groote droom.
't Is één groote droom anders niet een droom, uitge
dacht in den donkeren zomernacht, toen de zoele nachtwind
over mij is heengegaan in een volkomen bedwelming
Eerst was het een warreling van weeë wasem, die bij
tusschenpoozen intenser geuren dampteVraags
gewijs namen de wolken van bedwelming toe in dichtheid
en geurenrijkdom en geurenkrachtDichter werd de
damp, die mij hulde in een waas van verrukking.
Zacht voelde ik mij wegvoeren uit het land waar de
menschen leefden in eeuwig geharrewar. Soms werd ik
mij van de ontvoering bewust, nog had ik dan het boven
lijf niet half opgericht of reeds deed weer een nieuw-
aansuizende golf mij neerduizelen. Weer voelde ik mij om
sluiten door den wondren dampkring, wiens horizon overal
duidde op hoog geluk, tot eindelijk niet meer de vaagste
herinnering aan de oude samenleving over was Duize
lend van rijkdom deed de droom mij aan, die droom,
uitgedacht in den donkeren zomernacht
P. J. M.
168