Twee Boeven.
Er zaten eens twee boeven
Tezaam in de patoet.
Daar zaten ze te snoeven
En hadden het er goed.
De een, die las een krantje
En las van Bolsjewiek.
Hij las: „Ons kleine landje,
Wordt Sovjetrepubliek."
De ander zat te vossen,
En voste braaf Tactiek.
Hij dacht, als 'k hem ga drossen,
Dan ben 'k zoo Bolsjewiek.
Toen zijn ze saam gaan zingen
Het liedje van Piet Hein,
Want al die oudejdingen,
Die vonden ze wel fijn,
Ze rookten sigaretten,
Ze dampten er tabak
En heele feest-banketten,
Die kwamen uit hun zak.
Daarna zijn zejgaan^piepen,
Maar och, dat lukte slecht,
Want de menschen buiten riepen:
„Maak eerst de wet weer recht.
Toen zijn ze zacht gaan schreien
Dat was de beterschap.
En ze huilden met hun beien
Heel 33 nat.
Été.
170