De Hel. Zij was jong en mooi. En sprak alsof ze oud was en wijs. Hij was jong en leelijk. En zweeg. Haar stem hoorde hij zeggen „Je hebt een hart van goud, mijn lieve, en je bent de beste man, dien een vrouw zich kan wenschen. Je oogen zijn goedig, zoo goedig en vriendelijk. Zoo blij en scherp is je geest. De glimlach van je wèl-begrijpen maakt mijn hart zoo warm. Je fijne ziel kan ons, vrouwen, begrijpen en vergeven". „O, mijn jongen, eens zal je heel gelukkig worden, want geen vrouw zal je kunnen haten, zij zullen gevangen zijn in de warme koestering van je zachte, groote ziel". Jong was ze en mooi. „Ik hou van je, héél veel hou ik van je, blijf altijd mijn besten vriend, jij, lieve, lieve jongen. Wil je mijn vriend zijn, boy, wil je een broer voor me zijn O, zeg dan toch, zeg 't me Droomend, drukte hij, droef en dankbaar een kus op heur sprankelende haren. Hartelijk, dringend zag zij hem aan. Hij keek weg en droomde. Hij voelde dat zij hem aanzag, zijn afgewend gelaat. Hij verbeeldde zich zijn eigen gezicht te zien, zoo bekend, zoo beklemmend leelijk in den spiegel. En zóó ziet ze me nu. Wat zou ze voelen? Wat zou ze denken 176 s

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1921 | | pagina 198