ïfi
S
Maar als dan de paddenstoel erg trotsch en voldaan
voor zich keek, zag hij bij zich staan het vergeet-mij-nietje,
zoo klein, zoo zedig, zoo zielig stond het daar, en zijn
kelkje was vochtig als van den dauw en toch was er nog
geen dauwen dieper nog boog het zich.
Toen op een dag kwam de zon niet en de dag bleef
donker; de lelie hield haar kelk gesloten en richtte zich
niet op als andere dagenhet leek of zij zich geheel
over den paddenstoel boog. „Zon mijns levens, koningin
mijner droomen, zeg mij, wat u mishaagt, zeg het mij,
uw nederigen smeekeling, sprak dan de paddenstoel.
„Waar is de zon klaagde de lelie. „Eiken morgen
verwelkomde ik de zon, eiken dag heb ik mijn schoonheid
getoond en heb ik mij aan haar warmte gekoesterd,
eiken morgen weer heeft de zon mij aangezien en waar
is nu mijn zon
De dag verliep en nog lag de lelie gebogen over den
paddenstoel en toen de avond kwam en het donker werd,
raakte de kelk van de lelie aan den paddenstoelnog fris-
scher dan anders was het rood en nog frisscher waren
de witte bobbeltjesen de leelijke paddenstoel zwol en was
trotsch, nog steeds raakte de lelie aan den paddenstoel
Dieper boog zich, juist toen, het vergeet-mij-nietje en
nog vochtiger was zijn kelkje, maar och, toen was er
dauw, veel dauw en de avond viel, de nacht kwam, ook
de morgen brak aan
De morgen kwam en met hem de zon, glansrijk, als
om de schade te vergoeden. Warm waren haar stralen
en lokkend haar streeling. De lelie richtte zich weer op,
179