hoog, rechtop, opende haar kelk en de zonnestralen kusten
haar kelkblaadjes teer.
Maar het vergeet-mij-nietje richtte zich niet meer op,
zijn blaadjes hingen treurig neer en zijn kelkje verwel
komde de zon niet. Stil, treurig, zedig en toch nog zoo
schoon,- zoo roerend schoon in zijn doodheid. Toen,
dien zonnigen dag, kwam de Man met Zijn macht, met
Zijn niets ontziende wreedheid, en met een ruk van Zijn
groote hand rukte Hij den paddenstoel uit den grond en
deed dezen in een groote groene doos, die aan Zijn zijde
hing. Maar tusschen Zijn vinger was het vergeet-mij-nietje
geklemd geraakt, het ging mee in de groote groene
trommel.
Daar lagen in het donker de paddenstoel en het vergeet-
mij-nietje, tegen elkaar, dicht tegen elkaar
Tj! Lap'm.
180
s