Vier brieven.
(Van vier fanatelingen op den vooravond van „de
groote gebeurtenis", geschreven aan „Haar", deels over
„Hem").
I. Van een INFANTERIST.
Mijn lieve kind, ach, 'k zit me zoo te schamen,
'k Ben zenuwachtig, als bij 't stormexamen,
Nu 'k op 't punt sta, schoon 'k me kan beliegen
je met den looppas om den hals te vliegen.
Want j' ouwe heer, o, wat moet 'k gaan beginnen,
Die heeft natuurlijk reeds berichten binnen.
Om me dus zoo ineens te declareeren
Neen, 'k knijp er voor. Ik zal maar tirailleeren
En sprongsgewijze trachten te bereiken,
Hetgeen ik je allang heb laten blijken.
Kind, blijf me trouw en met een reuzenlist
Word jij het vrouwtje van je
Infanterist.
187