S
Kamerfuif op een Zomerzondag.
Door de ruiten van 'n zaal,
Stoffig en muf, somber en kaal,
Werpt de zon, haar vriendelijk licht
Op een mistroostig, landziekig gezicht.
Buiten, de zomer met zang en kleur,
Vogels en vlinders, bloemen en geur,
Ieder is vroolijk, heeft blos op de wang,
Binnen, slechts krijtstof en muggengezang.
Kamer op Zondag, wreede plaag,
Binnen te zitten met weer als vandaag,
Kijk toch naar buiten, hoe lokt de natuur,
Hier muffe warmte en inkt op de muur.
'k Zou willen zwemmen, kon 'k er maar uit.
Haten leer je hier elk vroolijk geluid,
Buiten roept elk: ,,Wees blij en geniet!"
En in de kamer: „Gaat die bel nu nog niet?"
O! wat een toestand, was 't maar gedaan,
't Is veel te zwaar, voor wat ik heb misdaan,
Hier zóó te braden, bah't is een hel
Ha, wat een zwijntje... eindelijk de bel!
Skeff.
192
„Nu glijden de tijden zoo langzaam aan"....
Ellen.
s