Droom
Soms droom ik, in mijn teer verlangen,
Een droom van diep, immens geluk
En hoor ik zachte, zoete zangen
In ijle woeling van mijn hoofd, maar een druk
Komt dan dat broos verlangen naar week gevoelen
Verzwaren, en God, ik wil dien sluier dan verbreken,
Dat waas van heim'Iijk stil verkoelen,
Van 't liefst beleven in stilte, en dan wil ik wreken....
Maar als die droomen zijn vervlogen,
En mat mijn lichaam nederligt,
En 'k slechts in schijn heb ingezogen
Mijn broos geluk, dat nooit het volle licht
Laat schijnen in werkelijk beleven
Van liefde, die ik vraag in ijl begeeren,
Dan bruist mijn wrang verlangen op in machteloos
beven,
En droom ik nogmaals ijdel weer,
in hoop dat alles zich zal keeren.
18—2—'20.
ETE.
193