0, die kleine, kleine zieltjes, Met hun bij-de-handigheid. Nette burgerlijke fieltjes, O, bekrompen deftigheid. Nimmer naast hun paadje gaande, Glimmend van fatsoen en deugd, Altijd op hun stukje staande, Altijd met zichzelf verheugd. Met hun zelfbewuste geste, En hun logisch dom gedaas, Altijd weten zij het 't beste, Zij zijn iedereen de baas. Zij zijn de menschen van het voorbeeld, Wee, die anders doen dan zij, Die zijn geboycot en veroordeeld, Door kleine-zieltjes-maatschappij. Zij kunnen haten noch beminnen. Zij hebben nooit een woeste bui. Altijd moeten zij bezinnen Lauwe, slappe, centen-lui. Striemen kan ik ze met slagen Trappen op hun hart van koek O, ik kan ze niet verdragen Ik kan ze neerslaan met een vloek! v. E. d. G. 195 „Die nooit een nachtwaak naar de waarheid taalden, Geen voetbreed buiten eigen kleinheid dwaalden Omar Khayyam.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1921 | | pagina 217