3 De Slaaf. Hij zat. Het was of hij daar plotseling was neerge vallen in dien stoel, vanwaar wist hij niet. Alles was hem vaag, hij duizelde, waarom was hij hier naar toe gegaan, hoe was hij deze kamer binnenge komen Even, heftig, probeerde hij zijn gedachten te concentreeren, hij moest toch handelen, hij was toch gekomen om Daar vulde een zoemend gezang van zachte stem de kamer, langzaam aanzwellend en dan weer dalend, aanzwellend en dalend Hij verstond niet wat ze zeide, die stem, hij hoorde haar alleen, hij dronk haar in en voelde dat ze hem omvatte en neerdrukte, hem, den opstandige. Plotseling herinnerde hij zich weer, wist hij weer, dat hij gekomen was om te handelen, om een eind te maken aan die verhouding, om zichzélf weer te worden, en niet langer te zijn een speeltuig. Alles werd hem weer helder, en hij herinnerde zich weer wat hij had willen zeggen, al die lang overdachte zinnen, die hij van buiten kende. Maar de stem zong nog steeds, rustig, met nauw merkbare wisseling van tonatie. Hij begon te luisteren naar wat de stem zeide, en langzaam drongen de woorden tot hem door en begreep hij dat er gevraagd werd naar de reden van zijn komst, dat hij moest antwoorden om zijn houding niet nog belachelijker te maken. Toen zag hij op en begon te spreken, strak kijkend naar het gezicht tegenover hem, waarvan hij slechts zag de schittering der oogen, en vaag de lijnen van neus en mond. 201 s s

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1921 | | pagina 223