Hij sprak door, snel eerst de overdachte zinnen, die
hem nu vreemd geleken, belachelijk, dan probeerde hij te
overtuigen dat het zoo niet langer kon, en zijn toon werd
smeekend, als vroeg hij om medelijden.
In de glinstering der oogen tegenover hem zag hij
ironie, en om den vegen mond een trek van spot.
Toen begon hij te dreigen, eerst fel en zelfbewust,
daarna wanhopend, zijn nerveuze handen omklemden de
stoelleuning, en door zijn dreigementen heen hoorde hij
weer de zachte stem, die hem langzaam omvatte,
kalmeerend.
Maar hij verzette zich er tegen en sprak door, steeds
heftiger. Hij voelde het bloed naar zijn hoofd stroomen,
zijn slapen bonsden tot berstens en voor zijn oogen
kwam een rood waas, waardoor hij nog steeds zag de
schittering der oogen tegenover hem, en den vagen mond,
die lachte.
Hij kon het niet langer verdragen, het maakte hem
waanzinnig. Met één sprong was hij overeind, zijn beide
handen geklemd tot vuisten.
Een lach klonk en hij zag den loop van een revolver.
Toen wierp hij zich vooruit, beide armen uitgestrekt. Hij
voelde een vaste greep om zijn hals, een felle pijn achter
zijn oor en zag, vlak voor zijn gezicht nu, de oogen, fel
schitterend, en den mond met een trek van helsche
wreedheid.
Hij duizelde en voelde zich wegzinken in een rooden
schemer, dieper, steeds dieper
Toen hij zijn oogen weer opende, lag hij lang uitgestrekt
op een divan. Een gestalte boog zich over hem heen,
202