if
een hand bette zijn voorhoofd met lavendel en streek
zacht over zijn slapen. Een paar oogen zagen hem
vriendelijk aan, met een lichten zweem van spot, die ook
om den mond was.
„Wat ben je begonnen, mijn jongen, dat was heusch
boven je krachten."
De stem klonk zacht en zangerig, als uit de verte.
„Kom, beloof me nooit meer zulke dwaze streken uit
te halenje weet toch, ik houd niet van scènes."
Stil, nog wat versuft bleef hij liggen. De hand bette
nog steeds zijn voorhoofd en zijn slapen, het deed hem
weldadig aan, als een teedere liefkozing.
Dan, in een plotselinge opwelling, greep hij die hand,
en kuste haar.
8-2-'20. B.
203
ss
s
s