3 Geen lach, die óp-klonk, geen gelaatstrek, die wis selde In één harmonie vond ik ze, die menschen, beiden rijk, en één zich voelend in het Dal der Kozen Op de teen-toppen ben ik terug-geslopen, mijdend de takjes op het mos, bang voor hun kraak-geluid, dat storen zou de hemel-stemining Ik heb mij niet omgedraaid niet ééne maal, want ik voelde, dat dit aanschouwde geluk mij te groot was geweestnu tenminste, later misschien niet meereensals een dag'zal komen Met zorg heb ik het blad omgelegd De blanke zijde boven De verdere, heb ik onberoerd gelaten Dié zal ik aan-schouwen, Als mijn eerste impressies dieper bezonken zijn eens P. J. M. 176

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1922 | | pagina 206