Lente.
I.
Dan huilt het dier zijn sidderend verlangen
In wijde kreten door den zwoelen nacht,
Zijn spannend lijf, vol ongekende kracht,
Voelt zich verlaten en door smart bevangen.
De lucht is vol van mysterieuze zangen,
Het lokkend lied, dat op vervulling wacht,
IJlt door de stilte van den lichten nacht
En blijft in 't weeke groen der boomen hangen.
Want in de aarde woelen nieuwe krachten,
Die zich bevrijden en ontbloeien gaan;
Vanuit de luchten drijven de gedachten
Van liefd' en schoonheid op de menschen aan
Een teere weelde door haar leden gaan.
En als iliet licht der dagen sterven moet,
Hangt op het geuren-dampend avondland
Aan verre kim een bol van rooden brand,
Die scihijnensmoede zinkt in plassen bloed.
Dan komt het uur, zoo stil en zwaar van gloed,
Zoo eind'loos vragend om een zachte hand
II.
179
En 't vrouw'lijk dier voelt in de bleeke nachten