192
Én ben toen niet ontëinb'ren moed.
Gaan worst'len niet mijn beddegoed.
Het was een hopelooze strijd.
De dekens hadden meerderheid.
Doch 'k had, mooi glad en keurig recht,
A a vele rondes, ze gelegd.
Dien avond had 'k kwartier-arrest
En snakte naar mijn warme. nest.
De bel van tien was nauw gegaan,
Toen ben 'k al bij mijn bed gaan staan.
Mijn kleeren wierp ik op den grond,
Mijn schoenen schopte'k in liet rond.
En trotsch heb ik me neergevleid,
In 't bedje, door mezelf gespreid.
Al spoedig sliep ik, warm en zacht,
Totdat, ik schat 't was middernacht,
'k Ontwaakte met den kreet van„Moord
Daar 'k droomde, dat ik werd gesmoord.
Want om mijn hals zat strak het laken,
Terwijl mijn voeten 't bed uitstaken.
Sindsdien ben 'k me speciaal gaan trainen,
In 't dekken van mijn lijf en beenen.
'k Begin al aardig thuis te raken
In de studie van het bed-opmaken.
E11 krijg dezelfde handigheid,
Als thuis de oude keukenmeid.
Oct. 1921.
B.