dienst bij de Landmacht terugkeert, ingaande 20 December
1913, wordende hem gedurende dien tijd een tijdelijk eervol
ontslag uit den dienst verleend. In Albaneeschen krijgsdienst
bekleedde hij den rang van Luitenant-Kolonel en was met
de andere Nederlandsche officieren belast om de Albaneesche
gendarmerie te organiseeren. Al heel spoedig brak er voor
liet nieuwe Vorstendom een ernstige tijd aan, waardoor de
organisatie van de Albaneesche strijdkrachten op den voor
grond trad, de leiding van zaken feitelijk in zijn handen
kwam en de Vorst hem het militair commando over zijn
hoofdstad Durazzo opdroeg. Bij de verdediging dezer stad
tegen een onverwachten aanval der opstandelingen, in den
morgen van .15 Juni 1914, ongeveer 6 uur, gesneuveld. Schot
door de rechter borst met doorboring van den hoofdslagader.
Den volgenden dag niet buitengewone krijgsmanseer voor-
loopig begraven in tegenwoordigheid van den Vorst, die op
de baar de versierselen van Grootkruis van den Albaneeschen
Zwarten Adelaar neerlegde, en van de Vorstin, die in rouw
gewaad een krans van laurierbladeren daaraan hechtte. 1
Juli 1914 werd het stoffelijk overschot overgebracht op
H. M.'s pantserdekscliip „Noord-Brabant", om onder Neder
landsche vlag naar het vaderland te worden overgebracht.
15 Juli d. a. v. nam Leger en Vloot het op den vasten wal
van Amsterdam in ontvangst en werd het in den namiddag
van dien dag te Groningen begraven.
Een volledig verhaal te geven van het grootsch en indruk
wekkend karakter dezer uitvaart, is met liet oog op de be
knoptheid eener biographic niet mogelijk. Laten wij volstaan
niet mede te deelen, dat zij alles overtrof wat op dit gebied,
naar menschenheugenis, ooit is geschied en laten wij van
het vele besprokene alleen de rede van den Minister van
Oorlog vermelden, die met den Minister van Buitenlandsche
Zaken de Nederlandsche regeering vertegenwoordigde.
„Aber Thomson gefallen." Nog klinken, als een jammer-
31