Dat alleen zijn met m'n gedachten en de afwezigheid van elk menseheiijk geluid doet me goed. Overdag kan er soms een groot verlangen bij me opkomen naar deze plaats, maar ik moet altijd wachten op den avond. Ik haat de mensehen beneden, allen, want onder hen is 't kond van afgunst en egoïsme. 8 April. Ik zit hier iederen avond, en 't is me, als heb ik een eigen huis geschapen. De avonden worden langer, en als 't schemeren gaat, clan sluit ik mijn boeken, om m'n gedachten ver weg te laten gaan, waarheen zij willen. Hoe gelukkig ik me ook voel, toch is er iets in me, dat me weer doet denken aan die melancholie van enkele jaren geleden, toen ik hunkerde naar de warme innigheid van de vrouw, die langs mijn leven heenging. 10 April. Enkele platen heb ik er bijgehangen. Ik kan ine begrijpen dat een man, wanneer hij een eigen huis heeft, verlangt naar de teederheid van een vrouw. M'n onrustige gedachten komen telkens terug als het sche mert, misschien is het een dergelijk verlangen. 11 April. Zooeven ben ik hevig geschrokken. Al dadelijk zag ik dat er een vreemde geweest was. M'n tafel is verschoven, m'n boeken verlegd, en m'n aschbak leeg. Er is nu een groote angst in ine, dat mijn geheim ontdekt is. Terug in hetleven beneden kan ik niet meer. 12 April. Er moet iemand zijn, die mij begrijpt en m'n eenzaamheid eerbiedigt. De* verdorde bloemen zijn weg, en nieuwe staan 151

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1923 | | pagina 179