meer gezien, maar nooit acht op haar geslagen. Ze is
niet oud en niet jong. Over haar gezicht ligt een oud
verhaal van veel verdriet en onbegrepen gedachten. Ze is
mooi, omdat haar gelaat het leven in zich bergt.
Ze moet vroeger nooit gewerkt hebben, want haar gebaren
zijn wijd en slank.
De kleur van haar oogen kon ik niet zien.
Ze was niet rijk gekleed.
Ze is werkvrouw, beneden noemt men haar „bajadère".
17 April.
Vanavond is ze weer gekomen. Toen ik zag, dat ze m'n
tafel ontruimde en er een eenvoudig rood kleed over legde,
kon ik niet langer in mijn schuilhoek blijven. Ze schrok
eerst toen ze me zag, daarna lachte ze verlegen en on
rustig. Ik vroeg haar waarom ze dat alles deed. Ze zei
158