21 April.
Vanavond heeft ze thee 'voor me gezet.
Ze is langer gebleven dan anders. We hebben lang met
elkaar gepraat; ze bleef ook nog even toen het schemerde.
Zie heeft me veel van zichzelf verteld; Fanny heet ze.
Vroeger is ze getrouwd geweest, haar man heeft haar
slecht behandeld en haar verlaten; ze haat hem nu.
Ze is vijf' en dertig jaar; soms ziet ze er jonger uit, met
die innige glans in haar oogen.
Ik voel meelij met haar en een genegenheid, die misschien
iets van liefde in zich heeft. Toen het schemerde en ze
ZOO' dicht bij me zat, waren haar oogen mooi en haar
trekken zacht en lief.
Als ik gedurfd had, had ik haar kunnen kussen
Nu is ze weg, en komt de eerste twee dagen niet; ik
voel een leegte in me.
24 April.
Ik heb naar haar komst verlangd, over een kwartier kan
ze hier zijn.
Br is een groote onrust in me, alsof er iets gebeuren
gaat dezen avond.
Voor 't eerst, zoolang ik hier ben, lijkt het vertrek me
te klein.
O, ik verlang zoo naar warmte, die alleen een vrouw
geven kan.
Ik hoor voetstappen
Zie is weer weg, en het wonder is gebeurd. Ik voel me
diep ontroerd, want dit was de eerste maal in mijn ellendig
leven, dat een vrouw zich door mij streelen liet.
Waarom zal ik schrijven over de dingen, die we samen
bespraken
Waarom zal ik schrijven, hoe ik plotseling een hevige
ontroering in me voelde; ik- zou het toch niet kunnen.
155