Alleen weet ik dat, toen ze in den schemer naast me
zat, en naar me opkeek, de stilte 0111 me heen tot iets
heiligs werd. En toen lieb ik zacht met mijn hand. over
haar haren gestreken en mijn hoofd tegen haar horst gelegd.
Na een tijd stond ze op, en zei dat ze nu gaan moest.
0, haar oogen lachten zoo innig en goed.
Nn niet gedwongen te zijn, naar beneden te gaan, maar
hier wachten, tot ze weer komt
*26 April.
Mijn leven is kapot en ik wacht geen geluk meer.
Morgenavond zal ik weer beneden zijn tus.schen 't harde
geschreeuw der mensehen, en zonder illusie's.
Ik weet niet hoe ik het dragen zal, mijn angst.en mijn
zorgen en mijn nog grooteren afkeer van 't leven.
Ik wil het neerschrijven wat er vanavond gebeurd is. Mijn
hand beeft en 't wordt- donker.
156