Toen siste het van haar lippen; 't was als 't geblaas van een slang: dat ze geld van me hebben moest, of anders me verraden zou bij den kapitein, dat ik haar heb willen ver leiden, en met geweld gekust heb. Minstens vijf gulden iedere week. Morgen wacht zij hier het eerste geld. Ze lachte en noemde me een stumper. Daarna ging ze heen en nam alles mee wat ze ge bracht had. O, m'n leven is kapot, en m'n illusie's zijn weg. En nooit meer zal ik alleen zijn, want als ik hier ben, dan zal zij komen met haar egoïsme en haar verraad en ze zal mij 't igeld vragen met stekende, spottende oogen, die me vervolgen door 't geheele gebouw. Nu vind ik haar oud en leelijk. Ik haat. alles. N. T. 158

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1923 | | pagina 186