Sonnet. De letters b'leeken op Let" dood papier, De regels vloeien stamen tot een kluwen, Verwringen vaag en warrig nog hun ruwe, Getande slangenlijven, als Oen kruipend dier. 'k Zie ze nu haast niet meer, die suffe woorden. De bonte wolken, die de droomen stuwen, beelden mij teer een lipve beeltenis de Uwe! En Uw verschijning leeft, waar 't boek behoorde! Ik zie de zachte trekken van Uw blonde lijnen, Die mij zoo lief in deze droom toeschijnen Het is één volle visie van Geluk en van verlangen en een innig zoeken. Daar gaat de bel! 't Is 10 voor elf! Met ruk wend ik mij om en koop 2 zachte koeken Eigen oefening. E. 21 Juni 1922. 166

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1923 | | pagina 194